Artikels
Horebeke en Brakel : deelgemeenten en hun dialecten
Horebeke/Brakel • Voor onze zomereditie zoomt Randeevoe in op de vele lokale dialecten die de Vlaamse Ardennen rijk is. Aan mij werden de gemeenten Horebeke en Brakel toebedeeld. Na interviews met Janna Bauters en Willy van Schoorisse voor Horebeke, en Marijn Devalck en Ludwig De Temmerman voor Brakel, is er slechts een conclusie mogelijk: er is niet zoiets als Horebeeks of Brakels. We moeten nog kleiner gaan kijken, naar de deelgemeenten, zelfs naar de woonkorrels. Het is een testament van hoe dialect zich ontwikkelt in de kleinste hoekjes van het dorp en nu – in tijden van schaalvergroting – langzamerhand lijkt te verdwijnen …
Janna en Willy doen er in Horebeke alvast alles aan om dit immaterieel erfgoed te behouden. Er is ook een persoonlijke link tussen de twee. Willy en de grootvader van Janna waren actief als respectievelijk kerkzanger en koster en gingen na de mis vaak buuëmen gaan bieden, drie op een gewone zondag, vijve os’t kermesse was. Zo is de toon gezet voor een artikel vol dialect. Hoe schit da ?
Janna: “Binnenkort komen er zitbanken in Horebeke waarin typische lokale uitdrukkingen zijn gefreesd. Deze worden voorzien van een qr-code waarmee het publiek de betekenis kan achterhalen. Taal evolueert, dat is onvermijdelijk, maar vanuit de gedachte ‘ik rappelere mij’ wil ik mij als eerste schepen inzetten om dit erfgoed te bewaren voor de keentsies. Mijn familie is van Sint-Korneuls afkomstig en dit ligt me toch nauw aan het hart.”
Janna maakt direct het onderscheid tussen Sint-Korneuls en Huurebeke. Bij de lokale bevolking staat die laatste toch vooral voor Sint-Maria-Horebeke.
De eerste trekt qua dialect meer naar Brakel, de tweede meer naar Oudenaarde. Neffiest deze twee, is er ook nog het gehucht Korsele, dat in de volksmond beter bekend staat als de geuzenhoek.
Willy: “Sinds het einde van de 16e eeuw werd daar een protestantse geloofsgemeenschap getolereerd, die nieveranst elders welkom was, toen ook wel bosgeuzen genoemd. Alhoewel, getolereerd is een groot woord. Daar woonde, volgens de katholieken, immers de duivel ... Dit alles kadert in de godsdienstvervolging in tijden van reformatie en contrareformatie. Uiteindelijk kregen de protestantse menoudzes meer rechten einde 19e eeuw. Tot op de dag van vandaag vertoont hun dialect invloeden van het Zeeuws.
Zo zie je maar: é verkie ljiert nog als’tie duud es ! Een uitdrukking naar de lokale traditie om een varken aan een ladder (ljiere) te laten doodbloeden, maar ook: je bent nooit te oud om te leren !”
Koeroudze, Willy en Janna met dit boeiende project, een kannasjiere vol erfgoed !
Hetzelfde verhaal komt naar voor als het gaat over Brakel en zijn deelgemeenten.
Ludwig: “Tussen het dialect van Nederbrakel en Opbrakel zijn er duidelijke verschillen. Zo zijn kousen in de eerste gemeente kèj’sen, maar in de tweede kous’n. De tongval van Opbrakel en die van Elst, Zegelsem en Michelbeke leunen dichter bij elkaar aan, maar het taaltje van Everbeek verschilt dan weer sterk van de rest. Die deelgemeente is lang een Vlaamse enclave in Wallonië geweest en kent veel invloeden van het Frans. Een voorbeeld daarvan is welgenhouten tsjabouwen, van het Franse sabot, wat klomp betekent, en staat dus voor klompen van wilgenhout.
Het dialect van Parike leunt op zijn beurt dan weer dichter aan bij de streektaal van de Denderstreek.”
Marijn: “Het verschil tussen Nederbrakels en Opbrakels kan ook verklaard worden door een verschil in verstedelijking. In Nederbrakel was er een markt en had de allure van een stadje. Mijn familie werd als mortschijters betiteld, omdat ze zo dicht bij de markt (mort) woonden. Er werd ook gezegd dat mortschijters dikke nekken zouden zijn, maar daar is natuurlijk niets van aan. Mijn Zegelsemse buurvrouw heeft onlangs nog gezegd dat ik een vriendelijke mens ben ! (lacht)
Maar … er was natuurlijk wel een verschil tussen de mortschijters en de fostmannen (mijnwerkers) van de Valkenberg. Ik zag die als kleine jongen na een lange werkdag met het roet op hun gezicht van de stoatie naar de Valkenberg trekken en ik had er wel wat schrik van. Ze werkten volgens mijn grootmoeder in nen diep’n putte,
dichte bij d’helle.”
Een artikel over dialect laat zich duidelijk niet schrijven zonder ook de streekgeschiedenis erbij te betrekken. Daarom is het behoud van de lokale tongval zo belangrijk en ook in Brakel is hier aandacht voor.
Marijn: “In een laatste vergadering met Toerisme Vlaamse Ardennen spelen we met het idee om de dialectzangers aan te zetten tot het schrijven van een lied in het dialect van hun gemeente. Daar zouden we dan een cd van opnemen om dit erfgoed te bewaren en toeristisch in te zetten. Er is al wat ervaring. Ik heb vroeger nog een protestlied tegen de plannen voor de ring rond Brakel geschreven – we loaten ons nie ringen – elke deelgemeente kreeg haar eigen vers in haar eigen dialect. Sinds 1978 een nationale hit in Brakel ! Ik schreef ook ‘mijn Brakellief,
ik zie ou giërn’. En dat zou dan ook op de cd komen.
In Brakel zelf zouden we met alle gemeenteraadsleden oude straatnamen willen verzamelen en aanbrengen onder de straatnaamborden van vandaag, met de nodige uitleg over hun herkomst. Zoals bijvoorbeeld de Tirse, die vroeger de Strontketske noemde. Waarschijnlijk deden mensen daar soms hun behoefte na de mis en haalt het daar zijn sprekende naam vandaan.”
Ludwig: “Met de Geschied- en Heemkundige Kring Triverius hebben we onze zinnen gezet op een woordenboek dat zich richt op typische planten- en vogelnamen in het dialect, zoals bijvoorbeeld tsientsuin dat kruiskruid betekent, of berdelwortele dat voor ridderzuring staat. Het is een uitbreiding op wat we in 2018 hebben gedaan. In het kader van Erfgoeddag hadden we toen een verkiezing georganiseerd rond typische Brakelse dialectwoorden. Daar is een top 10 van de meest frappante uit voortgekomen en daar zaten toch wel wat unieke exemplaren tussen.”
Ik doe hier een poging om met het lijstje van Ludwig aan de slag te gaan en een betekenisvolle zin te vormen …
De kazakkendroujere (overloper) verweet de wietlawouj (halvegare) dat hij een stroatbarakke (straatloper) was, maar had zelf niet door dat hij slechts een gatnote (klein persoon) met veel tantafirrens (kapsones) was. Hij had beter op zijn spinol (vinnig kind) gelet dat klakverkir (voortdurend) de blèj kèjskies (boshyacinten) aan het uittrekken was.
Het is duidelijk dat dialecten onze taal verrijken en niet verloren mogen gaan. Het was ne gillen korvee voor ne Ronsische West-Fluut, maar ik heb graulek mijn tevuren gedoan.
Toegevoegd op 05.07.21
Categorie: Samenleving
Auteur: Maarten D'Hoop
contacteer ons
+32 (0)491 25 99 62 info@randeevoe.be Randeevoe
Spilthoorestraat 67 - 9770 Kruisem